Nee, ik spreek geen Indonesisch nee. En mijn ouders spraken het ook niet: ze spraken Maleis! Hoe dat precies zit, of zelfs maar ongeveer, moeten jullie zelf opzoeken: het is een lange geschiedenis en ik heb er het geduld niet voor. Dat mijn moeder het nog spreekt is handig in augustus als we, op weg naar Indonesië, een tussenlanding in Kuala Lumpur maken. Kan ze de weg naar de koffie of de wc vragen. En vroeger kwam het mijn ouders goed uit rond onze verjaardagen als ze het over onze kado’s wilden hebben. Of rond onze pubertijd met betrekking tot (het bespreken van of het lachen om) bepaalde lichaamsveranderingen…
Waarom dat precies was, dat we niet tweetalig zijn opgevoed, had volgens mij puur te maken met zich willen (moeten?) aanpassen aan den Nederlandsche zeeden en gewoonten ende normen en waarden.
Wel slopen per ongeluk en bewust een x-aantal woorden ons Nederlands vocabulair binnen. Hoeveel woorden dat waren en hoeveel ik er nog ken? Vijftig? Honderd?
Voor een korte test toog ik een paar dagen geleden naar mijn moeder. Om het leuk te houden beperkte ik me ook maar tot ‘leuke’ woorden. Verkeerde uitspraak of schrijfwijze nam ik op de koop toe.
“Kajajouw?” Daar begon het al. Ze moest erg lachen. Dat woord gebruikte ze in een zin tegen een vriendin, de eerste keer dat ze mijn vader zag. Hij was een stoere politieman en dat mocht iedereen weten ook. “Moet je zien, kajajouw, heeft al zo’n platte kont en dan zo stoer!”, zei ze nog steeds lachend. “Het is eigenlijk geen bestaand woord, zoals…zoals….” Ze zocht naar een Nederlands voorbeeld en ik zag dat ze bleef zoeken, ook toen andere woorden en betekenissen de revue passeerden.
Glitis (uitspraak glie-ties met de Engelse g uit “go”) is als je nergens van af kunt blijven en lantjang ook maar dat zeg je vooral bij kinderen. Of andersom, glitis voor kinderen en lantjang voor … afijn.
Kosong (kos-song) is leeg en gosong (gos-song met weer die Engelse g) betekent aangebrand. “Ik ruik gosong!” was eigenlijk een commando: het betekende eigenlijk dat 1 van de 8 kinderen als een malle naar de keuken moest om de rijst van het vuur te halen. In spoedeisende gevallen is het weglaten van (hulpwerk)woorden zeker geoorloofd!
Voor verslikken had je kelollotten (kuh-lol-lot-tun) als er eten in je keel bleef hangen, of keseretten (? spreek uit: kuh-sur-rut-tun) als er iets vloeibaars niet zeker wist of het naar binnen of naar buiten wilde.
Blenger (blung-ur) ben je als je buikje vol zit tot net boven je slokdarm, tjemplang (tjum-plang) betekent flauw, bij eten: smakeloos.
Misvatting: wij zeiden nooit selamat makan, vroeger niet en nu ook niet. Wat we wel zeiden? Smakelijk eten… Of gewoon niets, je kon wel bezig blijven!
Toen we het over een niet nader te noemen dom persoon hadden en ik “dom” als “dokdokken” vertaalde, schoot mijn moeder het Nederlands voorbeeld van een niet echt bestaand woord te binnen:
“Kierewiet…”, zei ze. “… net zoiets als Kierewiet!”
85 is ze. Geestiger dan ooit, bijna nooit bingoeng en verre van kierewiet.