Bij de souvereiniteitsoverdracht aan Indonesië op 27 december 1949 bestond het KNIL uit 65.000 man waarvan 26.000 man – waaronder honderden Molukkers – zijn overgegaan naar de Indonesische strijdkrachten. Anderen kozen voor demobilisatie. Vlak voor de opheffing van het KNIL op 26 juli 1950 waren de op Java gestationeerde Molukse KNIL-militairen, die gekozen hadden voor demobilisatie, opgenomen in de Nederlandse Koninklijke Landmacht. Door deze ‘tijdelijke KL-status’ bleven de Molukse militairen onder politieke verantwoordelijkheid van Nederland en onderworpen aan de Nederlandse krijgstucht.
Op 20 januari 1951 werd aan de Molukse militairen (destijds nog ‘Ambonese militairen’ genoemd) – die niet op Java wensten te demobiliseren – toegezegd dat ze naar de Zuid-Molukken konden worden teruggebracht, zoals bij Militair Besluit van het Koninkrijk der Nederlanden uit 1835 al was vastgelegd.
Echter, op 12 februari 1951 is de Nederlandse regering om politieke redenen hierop teruggekomen en kregen de Molukse ex-KNIL-militairen een dienstbevel om tijdelijk naar Nederland te worden overgebracht.
Tussen maart en juli 1951 kwamen circa 12.500 Molukse ex-KNIL-militairen met hun gezinnen in Nederland aan. De Molukkers werden eerst naar Amersfoort gebracht alwaar ze een woonplaats kregen toegewezen, waaronder de voormalige concentratiekampen Westerbork en Vught. Ook kregen de mannen te horen dat ze ontslagen waren uit het leger. Wel hadden de Molukse militairen altijd geweten dat de status van militair bij de Koninklijke Landmacht hen slechts tijdelijk was toegekend, maar het was ze in Indonesië ook toegezegd dat ze pas op de plaats van hun keuze zouden worden gedemobiliseerd. En die plaats van keuze was in elk geval niet Nederland.
Achtergelaten kinderen
Bij een aantal transporten naar Nederland is het voorgekomen dat Molukse KNIL-militairen niet meer dan drie kinderen per gezin mochten meenemen. In een interview met het veteranenblad Checkpoint vertelt de Molukse mevrouw Wanda Kuway-Pical over de diepe wonden die zijn geslagen bij de evacuatie van de Molukse KNIL-militairen naar Nederland:
De ouders mochten per gezin niet meer dan drie kinderen meenemen naar Nederland. Ze hebben met de hier geboren kinderen nooit gesproken over de kinderen die zij in Indonesië moesten achterlaten. Daar bestond een soort taboe op. Ze hebben denk ik nooit over die kinderen gesproken, omdat ze het verdriet daarover wilde verdringen. Ze wilden die periode waarschijnlijk afsluiten, omdat het denken aan die kinderen een niet te dragen confrontatie met het verleden voor hen betekende. Mijn ouders verkeerden in de gelukkige omstandigheid dat zij hun kinderen allemaal konden meenemen. Ze hadden er niet meer dan drie. Ik moest nog komen. Maar ik ken gezinnen van bijvoorbeeld zes kinderen, die er drie bij hun ouders hebben moesten achterlaten. Die namen berustend de rol van vader en moeder over. Eén vader besloot zijn drie zonen mee te nemen en zijn drie dochters achter te laten. Die volwassen geworden dochters zijn tenslotte hier op vakantie geweest en vroegen natuurlijk waarom zij waren achtergelaten. Dat vroegen ze eerst aan hun hier opgegroeide broers en hun vrouwen en daarna aan hun moeder. Die begon te huilen. Ze kon er geen antwoord op geven. Het moet hartverscheurend voor haar zijn geweest om drie bloedeigen kinderen achter te moeten laten.
(Bron: Veteranenblad Checkpoint, januari-februari 2003, p.15.)
Reactie op bovenstaand artikel:
In 1955 ben ik van Bogor naar Bandung verhuisd en raakte daar bevriend met een Molukse jongen, genaamd Oety. Of dat zijn werkelijke naam was weet ik niet, maar hij werd in ieder geval zo genoemd. Oety kwam uit een groot gezin en toen zijn vader in 1951 op dienstbevel naar Nederland moest gaan, zijn Oety en zijn zusje ondergebracht bij een tante. Want hun ouders gingen toch maar voor een half jaar naar Nederland om daarna met het gehele gezin terug te keren naar Saparua, waar de ouders oorspronkelijk vandaan kwamen. Dat was ze beloofd door de Nederlandse regering, zo heeft Oety mij toen al talloze malen verteld. Maar in 1955 woonde Oety en zijn zusje dus nog steeds bij hun tante in Bandung. In februari 1956 moesten wij door de al slechtere politieke situatie zelf naar Nederland vertrekken en heb ik dus afscheid moeten nemen van Oety. Vaak moet ik nog aan hem en zijn zusje terugdenken. Wat zou er van ze terecht gekomen zijn?
Er heeft dus nooit gezinshereniging plaatsgevonden.
Gerard de Boer